Wie ons een beetje volgt weet dat we al langer op zoek zijn naar een manier om van onze ricotta af te geraken. Ricotta kunnen we maken van de kaaswei die overblijft na de productie van Berloumi.
Nu wil het toeval dat ik onlangs bij één van mijn tantes in een oude papierbundel van mijn grootouders aan het bladeren was. In de bundel zaten vergeelde brieven in het Italiaans waar ik niets van begreep. Omdat ik geen Italiaans ken maar ook omdat het mij niet duidelijk was hoe ze hier terechtkwamen. Mijn nonkel Theo, die nogal heemkundig aangelegd is, kende wel een deel van het verhaal.
Dit opmerkelijke verhaal heb ik dus niet rechtstreeks van mijn grootouders vernomen maar is samengeraapt bij mensen die er meer van afwisten. Heel zeker is dat het verhaal rond de kerstdagen van 1953 een mooi maar plots einde kent.
Uit respect voor de mensen die nog leven zijn sommige namen veranderd. Uit respect voor de doden vertel ik de rest precies zoals ik denk dat het moet gebeurd zijn.
Blijkbaar heeft mijn grootvader Frans deelgenomen aan de landing op Sicilië.
Het is te zeggen, niet aan de eigenlijke landing zelf maar hij maakte onderdeel uit van een gewaagde misleidingsoperatie waarbij hij samen met zijn kompanen het lijk van een dode soldaat op het strand moest achterlaten. De dode soldaat droeg documenten bij zich die Den Duits moest laten geloven dat de geallieerden in Sardinië, en niet in Sicilië zouden landen. Omdat mijn grootvader zelf na de landing zou ontzet worden door de geallieerde troepen droeg hij geen uniform maar was hij vermomd in de typische Siciliaanse klederdracht.
Mijn grootvader Frans was al niet de beste valschermspringer van zijn generatie en geholpen door een veel te sterke wind kwam hij in plaats van op het strand van Fragole in het kleine dorpje Campobello di Lamponi terecht. Meer bepaald in de Corso Pompelmo di Limoni en wel vlak voor ‘Il Dolce Fichi’ de bakkerij van de toen 28-jarige bakkersdochter Maria Mandorla.
Net als den Duits had ook Maria toen nog geen weet van een geallieerde invasie op het eiland. Ze schrok dan ook toen ze door het raam van haar bakkerij kijkend een snel groter wordend stipje in de blauwe ochtendlucht zag. Met bebloemde schort liep ze naar buiten en tegen de tijd dat ze midden op de corso stond was mijn grootvader Frans al in een stapel buiten afkoelende broden geland.
Mijn grootvader heeft altijd gezegd dat hij daar veel sjans gehad heeft. Want een half uur later en die bakkerij had vol met volk gestaan. ‘Nu stond ik daar alleen op straat met die felle bakkerin die van toeten noch blazen wist’. Voor ik het wist stond ik vanachter in de bakkerij het stof van mijn typische Italiaanse klederdracht te kloppen.
Maria wiens winkel een half uur later open zou gaan had eigenlijk geen tijd om te beseffen wat er was gebeurd. ‘Veur dakket wiest stond ekik heur te helpen me dieg uit te steken.’
Omdat de landing in Sicilië pas enkele weken later zou plaatsvinden ‘stond ik daar schoon’. Het grote voordeel was dat mijn grootvader en de bakkerin elkaar van haar nog pluimen begrepen en dat er behalve haar niemand in de kleine bakkerij was. Dagen en nadien zelfs weken gingen voorbij tot op 10 juli 1943 het Amerikaanse 7de leger op Sicilië lande. In de commotie die het eiland in rep en roer zette verliet mijn grootvader in alle stilte de bakkerij van Maria. De aktetas, die rond de nek van de dode soldaat op het strand had moeten hangen, had hij al die tijd voor Maria verborgen gehouden.
Na de oorlog moet het blijkbaar bij mijn grootvader beginnen knagen zijn dat hij geen afscheid had kunnen nemen van Maria. Ze hadden dan wel niets tegen elkaar gezegd, ze hadden blijkbaar uren aan een stuk samen cannoli gemaakt.
En nu kom ik na veel omwegen tot de essentie van het verhaal. Vanaf 1948 tot 1953 zijn er brieven te vinden. Het kan bijna niet anders dan dat mijn grootvader Frans als eerste een brief aan haar heeft geschreven. In welke taal hij schreef dat weten we niet maar zij schrijft in het Italiaans.
Een groot deel van de brieven zijn in feite gewoon recepten voor cannoli. Een typische Siciliaanse specialiteit met een vulling van ricotta.
Mijn moeder en mijn tantes kunnen zich wel nog herinneren dat mijn grootmoeder vroeger nog ‘iets dat er op trok’ gemaakt heeft maar dat ze het toch ‘te veel rompslomp’ vond voor wat het maar was.
In een laatste brief van oktober 1953 staat het voornemen van Maria om mijn grootouders te komen bezoeken in Berlare. Dat dit ook echt gebeurd is weten we omdat er een laatste recept is achtergelaten op donderdag 24 december. Een cannoli recept met pistachenoten, iets wat hier toen niet te verkrijgen was en zij waarschijnlijk meegebracht heeft uit Sicilië. Het is dus meer dan waarschijnlijk dat Maria op kerstdag van 1953 samen met mijn grootouders en mijn toen nog heel jonge tantes en moeder cannoli gegeten hebben.
Wat er nadien met Maria gebeurd is, dat weten we niet. Heeft mijn grootvader zich misschien missproken over de ware toedracht van zijn verblijf in ‘de zoete engel’. Was cannoli maken niet het enige wat mijn grootvader en Maria gedaan hebben? Waarom is mijn grootvader Frans tussen 48 en 53 twee keer op zijn eentje naar Lourdes gereisd?
Wat er ook van waar is, het verhaal is te mooi om er geen cannoli van te maken. Het grootste deel van de recepten die beschreven staan zijn typisch Siciliaans, met ricotta op basis van volle schapenmelk. Zelf maken we onze ricotta enkel van kaaswei. We gaan hier dus niet, zoals meestal gedaan wordt, beweren dat we het ‘hele oude, echte’ recept hergebruiken. Dat is de mensen iets wijsmaken en de mensen iets wijsmaken dat mag niet.